Geschiedenis
In 1525 werd het gebied, bewoond door Pipil indianen, door Pedro de Alvarado voor Spanje onderworpen. El Salvador maakte na het wegvallen van het Spaanse gezag (1821) deel uit van Mexico. In 1823 scheidden de Verenigde Staten van Centraal-Amerika, waarbinnen El Salvador een deelstaat vormde, zich af van Mexico. De Verenigde Staten van Centraal-Amerika viel uiteen in 1839, en El Salvador werd een onafhankelijke republiek.
Na de onafhankelijkheid was El Salvador formeel een democratie maar in werkelijkheid werd het land beheerst door de 'Veertien Families'. In 1931 kwam de dictator Maximiliano Hernández Martínez die bloedig een opstand onderdrukte. Na de val van Hernández werd El Salvador afwisselend door democratische en dictatoriale regeringen bestuurd, maar er was maar zelden een burgerregering. In 1969 viel El Salvador Honduras binnen in de Voetbaloorlog.
In 1979 brak er een burgeroorlog uit tussen de junta en marxistische rebellen. Een groep jonge officieren wierp het regime omver met steun van de VS. Er kwam een regerings-junta, waarin christendemocraten, sociaaldemocraten en zelfs communisten deelnamen. In 1980 stapte de regering echter wegens scheve machtsverhoudingen op. Een bloedige strijd waarin doodseskaders actief waren brak uit. Er vielen in totaal 75.000 slachtoffers, waarvan in 1980 wellicht de bekendste de aartsbisschop Óscar Romero is. In 1980 werd de christendemocraat Napoléon Duarte, met hulp van de VS, het hoofd van de nieuwe regering. In november 1989 viel de top van de door Jezuïeten gestichte Universiteit van Centraal Amerika als slachtoffer van de doodseskaders: de paters Ignacio Ellacuria, Segundo Montes, Juan Ramón Moreno, Ignacio Martin Baro, Amando López en Joaquín López y López. In 1992 werd de vrede getekend.
In 1995 werd de Opus Dei prelaat Fernando Saenz Lacalle tot aartsbisschop aangesteld.
In 2004 werd de conservatief Antonio Saca tot president gekozen.
|