Home
Texas
Mexico
Belize
Guatemala
El Salvador
Honduras
Nicaragua
Ecuador
Peru
Bolivië
Chili
Argentinië
Brazilië
Uruguay
If you cannot read Dutch, you can choose any language with the google translate tool below

MEXICO

 
 
 


 

 

 

 

 

 

 

Geschiedenis

De ouderdom van de menselijke bewoning in Mexico is onderwerp van debat, de oudste algemeen geaccepteerde vondsten dateren van 12.000 v. Chr. Rond 8000 v. Chr. werd in Oaxaca de pompoen gedomesticeerd, maïs volgde 2000 jaar later. Rond 1.200 v. Chr. kwam aan de zuidelijke golfkust de Olmeekse beschaving op, die rond het begin van de jaartelling werd overvleugeld door de Maya van Yucatán en de zuidelijke hoogvlaktes. Terwijl de Mayacultuur op haar hoogtepunt was bloeide op de centrale hoogvlakte de stad Teotihuacán. De klassieke periode van de Meso-Amerikaanse beschavingen eindigde rond 700, voor de Maya's waarschijnlijk door uitputting van de grond, voor Teotihuacán door nomadische invallers. Van de politieke fragmentatie profiteerden de Tolteken die in de 11e eeuw een machtig rijk opbouwden, maar niet veel later ook ten onder gingen, en de centrale hoogvlakte weer uiteenviel in rivaliserende stadstaatjes. Een van deze, Tenochtitlan verbond zich in 1427 met Texcoco en Tlacopan, waarmee het rijk van de Azteken werd gevormd dat in de daaropvolgende eeuw het grootste deel van Meso-Amerika zou onderwerpen.

De komst van de Spaanse conquistador Hernán Cortés in 1519 betekende het einde van het Azteekse rijk. De laatste Azteekse heerser Cuauhtémoc gaf zich in 1521 over, in de volgende decennia veroverden andere conquistadores de rest van Mexico. Dit was het begin van de periode waarin Mexico als het vicekoninkrijk Nieuw-Spanje een kolonie van Spanje was. De indiaanse bevolking nam door de ziektes die de Europese veroveraars met zich hadden meegebracht met zeker 75% af. Nieuw-Spanje werd een aantrekkelijk wingewest voor het Spaanse koloniale rijk, zeker nadat het gebied bleek te beschikken over de grootste zilvervoorraad ter wereld. De koloniale samenleving was streng gestratificeerd, gebaseerd op afkomst. De hoogste baantjes bleven weggelegd voor de peninsulares, de Europese Spanjaarden. Onder invloed van de Verlichting en de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog kwam aan het eind van de 18e eeuw een emancipatiebeweging onder de criollos, in Amerika geboren Spanjaarden, op. De napoleontische oorlogen zorgden voor het wegvallen van de verbinding tussen Spanje en haar koloniën. In 1808 poogde de vicekoning daarom een autonome regering uit te roepen, maar werd hierin door conservatieven tegengewerkt. Nu er geen vreedzame uitweg meer was brak in 1810 de onafhankelijkheidsoorlog uit, aanvankelijk geleid door de priester Miguel Hidalgo, doch deze werd in 1811 gevangen genomen en geëxecuteerd door de Spaanse troepen, waarna José María Morelos de fakkel overnam. Deze liet formeel de onafhankelijkheid uitroepen, een congres samenkomen en een grondwet opstellen, maar ook Morelos werd verslagen en geëxecuteerd, en de door hem geschapen instituties opgeheven. De onafhankelijkheidsoorlog verzandde in een guerrillaoorlog tot de Spaanse officier Agustín de Iturbide in 1821 toenadering zocht tot de opstandelingenleider Vicente Guerrero. Onder het plan van Iguala schaarden zij zich onder de drie garantiën: religie, onafhankelijkheid en gelijkheid, en tezamen slaagden zij erin de onafhankelijkheid te consumeren.

Een jaar na de onafhankelijkheid riep Iturbide zich uit tot keizer. Hij bleek een inefficiënt en autocratisch bestuurder en werd een jaar later afgezet door een groep militairen geleid door Antonio López de Santa Anna. In 1824 werd de republikeinse grondwet geproclameerd, onafhankelijkheidsheld Guadalupe Victoria werd de eerste president, maar Santa Anna wist zich langzaam maar zeker tot de sterke man op te werpen. Hij vestigde in 1834 zijn dictatuur en trok de autonomie van de deelstaten in. Dit leidde in 1835 tot de onafhankelijkheidsverklaring van de Amerikaanse kolonisten in Texas, die uitliep op een gevoelige nederlaag voor de Mexicanen. Santa Anna werd gevangen genomen en gedwongen de Texaanse onafhankelijkheid te erkennen. Na zijn terugkeer in Mexico vestigde hij in 1841 opnieuw een dictatuur, tot hij drie jaar later werd verdreven. De annexatie van Texas door de Verenigde Staten leidde in 1846 tot het uitbreken van de Mexicaans-Amerikaanse Oorlog. Santa Anna, teruggeroepen om Mexico te verdedigen, wist de Amerikanen niet tegen te houden en in 1847 drong Winfield Scott door tot in Mexico-stad. Bij de vrede van Guadalupe Hidalgo in 1848 werd Mexico gedwongen de helft van haar grondgebied af te staan. De oorlog plaveide de weg voor weer een machtsovername van Santa Anna in 1853. Zijn excentrieke en dictatoriale gedrag leidde ertoe dat hij nu definitief de steun van de bevolking had verloren, en twee jaar later wordt hij definitief verdreven. De nieuwe regering had een liberaal karakter, en schafte privileges voor kerk en leger af. De proclamatie van de liberale grondwet van 1857 leidde tot de Hervormingsoorlog tussen liberalen en conservatieven, die in 1861 uitliep op een liberale overwinning en de installatie van Benito Juárez als president. Deze kondigde een moratorium op het afbetalen van schulden af, wat leidde tot een interventie van Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Nadat duidelijk werd dat de Fransen met steun van de Mexicaanse conservatieven in Mexico een marionettenkeizerrijk wilden vestigen trekken de Britten en Spanjaarden zich terug. Na een aanvankelijke nederlaag in de slag bij Puebla waarin generaal Ignacio Zaragoza op 5 mei 1862 de Fransen wist te verslaan stond het Franse leger een jaar later alsnog in Mexico-stad. De Oostenrijkse aartshertog Maximiliaan van Habsburg werd geïnstalleerd als keizer, doch Juárez gaf zich niet gewonnen en voerde vanuit het noorden van het land met zijn liberalen de strijd voort. De Fransen en monarchisten wisten het land nooit te pacificeren, en in 1866 begonnen de liberalen een tegenoffensief. De terugtrekking van de Franse troepen eind dat jaar bezegelde het lot van Maximiliaan. In 1867 werd hij verslagen en gefusilleerd en de republiek hersteld Juárez en zijn opvolger Sebastián Lerdo zetten het liberale hervormingsprogramma voort. In 1876 greep Porfirio Díaz, een liberale generaal uit de Franse interventie, de macht. Hij liet de democratische instituties op papier bestaan maar regeerde in feite als een dictator. Zijn regering, het Porfiriaat, kenmerkte zich door modernisering, vooruitgang en economische groei maar ook door onderdrukking en een groot deel van de bevolking dat in armoede leefde.

Nadat Díaz in 1910 door fraude de overwinning in de presidentsverkiezingen uit handen van de liberale grondbezitter Francisco I. Madero hield, brak de Mexicaanse Revolutie uit die in 1911 leidde tot de val van Díaz. Madero volgde hem op en voerde een democratisch en gematigd bewind, waarmee hij zowel revolutionairen als conservatieven tegen zich in het harnas joeg. In 1913 kwam hij om het leven bij een staatsgreep door de Porfiriaanse generaal Victoriano Huerta die een brute dictatuur vestigde. Zijn tegenstanders verenigden zich in het constitutionalistisch leger, geleid door Venustiano Carranza. Huerta werd verdreven maar een scheuring in het revolutionaire leiderschap betekende dat de strijd zich voortzette, waarbij Carranza's constitutionalisten en de conventie van Aguascalientes, geassocieerd met de legendarische Pancho Villa en Emiliano Zapata, elkaar bestreden. De constitutionalistische generaal Álvaro Obregón bleek de meest bekwame commandant, en in 1916 was de conventie grotendeels verslagen, hoewel over het hele land nog verzetshaarden bleven bestaan. In 1917 werd een nieuwe grondwet geproclameerd, waarin onder andere rechten van arbeiders en landverdelingen geregeld werden, en de macht van de geestelijkheid verder aan banden gelegd werd. Carranza werd tot president gekozen, maar maakte geen haast met hervormingen, zodat in 1920 een groep reformistische officieren Carranza omver wierpen. De nieuwe regering vaardigde een amnestie uit, waarna de laatste revolutionaire tegenstanders de wapenen neerlegden, en Álvaro Obregón werd president.

De postrevolutionare regeringen van Obregón en vooral diens opvolger Plutarco Elías Calles kenmerkten zich door modernisering, landhervormingen en investeringen in het onderwijs. Onder Calles escaleerde het conflict met de geestelijkheid tot de cristero-oorlog, waarbij katholieke rebellen en het regeringsleger elkaar bevochten, en eindigde met een terugkeer naar de status quo in 1929. In 1928 werd Obregón herkozen tot president, maar kort na zijn verkiezing vermoord. Deze crisis vormde de aanleiding tot de oprichting van de Nationaal Revolutionaire Partij (PNR), die een einde moest maken aan de voortdurende interne twisten. Calles was als 'opperste leider' van deze leider feitelijk de machthebber en regeerde door middel van marionettenpresidenten, tot hij in 1936 in conflict kwam met president Lázaro Cárdenas, die hem naar de Verenigde Staten liet verbannen. Cárdenas maakte serieus werk met het naleven van de beloftes van de revolutie; hij deelde meer land uit onder landloze boeren dan alle andere presidenten bij elkaar, steunde stakingen en vakbonden en nationaliseerde de olie-industrie in 1938. Zijn opvolger Manuel Ávila Camacho voerde een gematigder koers en zette de socialistische experimenten van Cárdenas stop. De regeringspartij werd hernoemd tot Institutioneel Revolutionaire Partij (PRI), die de Mexicaanse politiek de rest van de eeuw zou blijven beheersen. Hoewel de jaren na de Tweede Wereldoorlog werden gekenmerkt door economische voorspoed en technologische vooruitgang was van democratie geen sprake meer en regeerde de PRI Mexico als eenpartijstaat. Daar de zittende president volgens de grondwet niet mag worden herkozen wijst deze de presidentskandidaat voor de PRI aan (dedazo), die uiteraard telkens de verkiezingen won. Mexico werd hiermee een toonbeeld van stabiliteit in het altijd onrustige Latijns-Amerika, echter ten koste van politieke vrijheden. In 1968 grepen studenten de Olympische Spelen van dat jaar aan om de aandacht te vestigen op het autoritaire karakter van de Mexicaanse regering van president Gustavo Díaz Ordaz. De protesten eindigden met het bloedbad van Tlatelolco, waarbij veiligheidstroepen het vuur openden om demonstranten, waarbij zeker 250 het leven verloren.

De centrale campus van de Nationale Autonome Universiteit van Mexico (UNAM)Tlatelolco betekende een omslagpunt, steun voor de PRI was niet meer vanzelfsprekend. Díaz Ordaz' opvolger Luis Echeverría opvolger voerde een populistisch programma waarin hij poogde de ideeën van de revolutie weer naar boven te halen en de linkse oppositie voor zich te winnen. Een onverantwoord uitgavenbeleid leidde echter tot toenemende inflatie en een devaluatie van de Mexicaanse peso in 1976. Zijn opvolger José López Portillo verhoogde het uitgavenpatroon nadat Mexico over enorme aardolievelden bleek te beschikken en leende op grote schaal geld. Toen de oliemarkt ineenstortte bleek dat Mexico haar schulden niet langer kon afbetalen, en in 1982 kwam het land in een zware economische crisis terecht. President Miguel de la Madrid gooide het roer om, en begon een programma van bezuinigingen en privatiseringen. De economische crisis, de bezuinigingen, het autoritaire karakter van de PRI en de non-reactie van de Mexicaanse regering na de aardbeving van 1985 deden het vertrouwen in de PRI tot een dieptepunt zakken, zodat de partij steeds vaker haar toevlucht moest nemen tot verkiezingsfraude om aan de macht te blijven. In 1988 gooide Cuauhtémoc Cárdenas, voormalig PRI-lid en zoon van Lázaro Cárdenas, hoge ogen bij de presidentsverkiezingen, die hij slechts verloor aan PRI-kandidaat Carlos Salinas nadat de PRI grootschalige verkiezingsfraude pleegde. Salinas intensiveerde het neoliberale beleid van De la Madrid en deed enige concessies aan de conservatieve Nationale Actiepartij (PAN), die daarmee als eerste oppositiepartij gouverneursposten en Senaatszetels wist te winnen. Salinas leek de economie te kunnen herstellen en tekende de Noord-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (NAFTA) met de Verenigde Staten en Canada, maar in het laatste jaar van zijn regering ging alles mis: in Chiapas kwam het Zapatistisch Nationaal Bevrijdingsleger (EZLN) in opstand, PRI-presidentskandidaat Luis Donaldo Colosio en secretaris-generaal José Francisco Ruiz Massieu werden vermoord en enkele weken na de inhuldiging van zijn opvolger Ernesto Zedillo stortte de economie na een devaluatie van de peso ineen. Nadat Salinas' familie in verband werd gebracht met de moord op Ruiz Massieu en verschillende corruptieschandalen verliet Salinas het land.

Na hulpprogramma's van de Verenigde Staten wist de Mexicaanse economie zich te herstellen en tegen het eind van Zedillo's termijn was het verlies van 1994 goeddeels ingehaald. Zedillo ging over tot democratische hervormingen, zodat de PRI in 1997 haar meerderheid in het Congres kwijtraakte. Zedillo schafte de dedazo af en liet de PRI-leden hun presidentskandidaat kiezen. Bij de presidentsverkiezingen van 2000 raakte de PRI voor het eerst in 71 jaar de macht kwijt toen haar kandidaat Francisco Labastida werd verslagen door Vicente Fox van de PAN. Fox' economische beleid bleek niet noemenswaardig af te wijken van dat van Zedillo. Fox werd in 2006 opgevolgd door partijgenoot Felipe Calderón. Deze versloeg in de verkiezingen de linkse kandidaat Andrés Manuel López Obrador, die de uitslag niet accepteerde en een tegenregering vormde.